VPHuisartsen vecht de contractplicht huisartsen aan
De voorzieningenrechter wordt gevraagd te bepalen dat huisartsen vooralsnog hun (vrije- of maximum) tarieven kunnen declareren voor verrichtingen zoals die in de 3 segmenten voor bekostiging van huisartsenzorg zijn aangegeven, zonder dat daarvoor een contract vereist wordt. Het gaat om oa. POH GGZ, multidisciplinaire ketenzorg, M&I-verrichtingen en verschillende resultaatbeloningen waarvoor nu een contract met de zorgverzekeraar vereist is.
Eén van de belangrijkste argumenten tegen de NZa-contractplicht is dat daarmee een financiële 'hinderpaal' wordt opgeworpen voor de vrije artsenkeuze van verzekerden, hetgeen een beletsel kan vormen om zich tot een huisarts te wenden. Dit is in strijd met de wet (art.13 Zorgverzekeringswet).
De aanvraag tot voorlopige voorziening is naar voren geschoven in de bodemprocedure bij de CBb, waartoe VPHuisartsen heeft besloten. De gronden waarop het eerdere bezwaarschrift dd aug. 2014 tegen de NZa tariefsmaatregelen door de NZa zelf is afgewezen, wordt door de vereniging van praktijkhouders als ondeugdelijk beoordeeld. Daarbij meent men dat er sprake is van een structuurfout waarbij de NZa zowel de sprelregels als de tarieven bepaalt, toezicht houdt en bij bezwaren tegen het NZa-beleid oordeelt over haar eigen prestaties.
De aanvraag tot voorlopige voorziening wordt op 20 maart a.s. door de voorzieningenrechter van het CBb te Den Haag, behandeld.
Reactie toevoegen