Huisarts communiceert beter, maar toont minder empathie
Huisartsen en patiënten vinden dat de kwaliteit van de communicatie in de spreekkamer is verbeterd na de invoering van evidence-based richtlijnen. Ook zijn huisartsen zich door de jaren heen meer bewust geworden van psychosociale aspecten die mogelijk een rol spelen bij fysieke klachten. Toch zijn ze in de loop van de tijd minder empathisch geworden, en patiënten brengen hun zorgen niet altijd ter sprake.
Het medisch consult – waarin huisarts en patiënt met elkaar in gesprek gaan over gezondheidsproblemen, mogelijke diagnoses, en behandelingen – heeft een centrale positie in de gezondheidszorg. De manier waarop huisartsen en patiënten met elkaar communiceren wordt beïnvloed door de context waarin dat consult plaatsvindt. Een context die steeds aan verandering onderhevig is, er zijn nu bijvoorbeeld meer richtlijnen en meer artsen die in deeltijd werken dan dertig jaar geleden. In haar proefschrift heeft Ligaya Butalid gekeken hoe de veranderende context doorwerkt in veranderingen in het arts-patiënt contact tijdens het huisartsenspreekuur. Zij onderzocht in 824 huisartsconsulten uit de dagelijkse praktijk – voor hoge bloeddruk, psychosociale problemen of lage rugpijn – hoe de communicatie tussen huisartsen en patiënten door de jaren is veranderd. Het videomateriaal is tussen 1977 en 2008 verzameld door het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) voor eerdere onderzoeken naar arts-patiënt communicatie. Het laat een ontwikkeling zien over dertig jaar.
Uit het onderzoek blijkt dat huisartsen nog zoeken naar een juiste balans tussen evidence-based werken en persoonlijke zorg. Verder bleek dat patiënten minder mondig zijn dan vaak wordt aangenomen. Ligaya Butalid: “Patiënten blijven per definitie afhankelijk van de arts. Ze moeten daarom tijdens consulten voldoende ruimte krijgen om hun onzekerheid of angst te uiten. De huisarts moet niet alleen aandacht hebben voor de ziekte, maar vooral ook voor de zieke.” Butalid promoveert op 16 januari op dit onderzoek aan de Universiteit Utrecht.
Reactie toevoegen